Om biobased te kunnen bouwen is de teelt van ‘bouwgewassen’ noodzakelijk. Veel boeren zijn huiverig om in de teelten te stappen zolang niet duidelijk is of er voldoende afzet is en de opbrengsten voldoende zijn. Omdat de overheid biobased bouwen wil stimuleren als bijdrage aan oplossingen voor de klimaat- en stikstofcrisis, gaf het ministerie van Binnenlandse Zaken opdracht aan landschapsarchitectenbureau Boom Landscape en economisch projectbureau De Natuurverdubbelaars om uit te zoeken wat bouwgewassen kunnen betekenen voor het Nederlandse platteland. Drie casestudies in Zuid-Holland, Flevoland en Utrecht moeten daar licht op werpen.
“Juist de afwisseling van het bestaande landschap met bouwgewassen biedt kwaliteit.” – Philomene van der Vliet, BOOM Landscape
Woestijnen van raaigras
“Ook het landschap is in crisis”, zegt Philomene van der Vliet, partner bij Boom Landscape. De klimaat- en stikstofcrisis hangen volgens haar samen met het gebruik van grond en de bodemgesteldheid. Inklinkende veengrond heeft een flinke CO2-uitstoot. Hevige regenbuien veroorzaken wateroverlast. Door het gebrek aan bufferzones en een voorkeur voor lage grondwaterstanden ontstaat er droogte. En dan is er op sommige plekken ook nog sprake van een slechte waterkwaliteit. Boom Landscape onderzoekt of bouwgewassen die problemen kunnen oplossen en de gronden zo toekomst kunnen bieden.
“Hennep en vlas leveren al bijna evenveel op als graan.” – Daan Groot, Natuurverdubbelaars
Casestudie Zuid Holland
In de eerste casestudie, over Zuid-Holland, komt de dalende bodem naar voren als groot probleem. Om te voorkomen dat de koeien met hun poten in de modder staan, pompt het waterschap het water weg uit de vochtige veengrond. Dat houdt de grond stevig, maar door drooglegging verbrandt het veen en klinkt het in. Daarbij komt veel CO2 vrij
Ook als boeren iets ánders willen doen met hun grond, lopen ze tegen dat probleem aan. Op die bodem kun je bijvoorbeeld niet zomaar voedsel gaan verbouwen, legt van der Vliet uit. Voor veel gewassen is de slappe, drassige veengrond namelijk ook ongeschikt als hij niet wordt gedraineerd. “Het zijn het nu woestijnen van Engels raaigras, dat de grond goed bij elkaar houdt”, legt ze uit. Maar sommige bouwmaterialen, zoals wilgen en andere boomsoorten, riet en lisdodde doen het juist goed in de vochtige gebieden. Van lisdodde kan je isolatiemateriaal maken, van bomen bijvoorbeeld kruislaaghout (cross laminated timber, CLT) of gevelbekleding.
“Dat betekent niet dat het landschap in een monocultuur van die andere soorten moet veranderen”, waarschuwt Van der Vliet. Juist de afwisseling van het bestaande landschap met bouwgewassen biedt kwaliteit. “Veehouders kunnen een deel van hun land gebruiken voor gewassen voor de bouw, om stikstofuitstoot te reduceren – bijvoorbeeld door ook bomen aan te planten op het weiland. De kudde kan dan in de schaduw tussen de bomen grazen.” Een voordeel van agrobosbouw, een combinatie van akkerbouw en boomteelt, is dat er minder pesticiden nodig zijn, zegt Van der Vliet. In de bomen en struiken leven insecten en vogels die schadelijke insecten op de gewassen eten.
Honderd euro minder
Belangrijke vraag blijft of de teelt van bouwgewassen ook wat oplevert voor de boeren. Daan Groot, directeur van De Natuurverdubbelaars, concludeert dat het voor sommige gewassen wel die kant op gaat. Voor de casestudie in de Noordoostpolder rekenden de economen uit hoeveel een normale oogst oplevert vergeleken met hennep of vlas. En wat blijkt: “Hennep en vlas leveren al bijna evenveel op als graan.”
Boeren wisselen jaarlijks hun gewassen om de grond vitaal te houden. Een reguliere teelt in de Noordoostpolder bestaat bijvoorbeeld uit één jaar aardappels, dan graan en dan suikerbieten. Dat levert per jaar gemiddeld 2550 euro per hectare op. Vervang je graan door hennep, dan is de opbrengst honderd euro minder. Er is dus meer nodig om boeren een zetje te geven naar het verbouwen van bouwmaterialen, denkt Groot. “De overheid zou boeren kunnen betalen voor de maatschappelijke diensten.” Door CO2-opslag, biodiversiteit of wateropslag te belonen, bijvoorbeeld. Of financiële steun te geven bij de overstap van vee naar gewassen voor de besparing van stikstof. Maar hoeveel moeten boeren daarvoor krijgen? Groot moet het antwoord schuldig blijven. Van der Vliet ook: “Niemand weet de waarde van stikstof.” De onderzoekers weten dus ook nog niet of boeren laten overstappen naar bouwgewassen gunstiger zal zijn dan ze uitkopen.
Vertrouwen in lisdodde
Marthijs Roorda van GreenInclusive, een bedrijf in natuurlijke grondstoffen, denkt dat de omschakeling naar biobased gewassen een kans is voor de landbouw: “De agrarische sector moet verduurzamen, dat heeft consequenties voor de veestapel. Daarnaast verbouwen we in Nederland veel gras en maïs voor veevoer. Dat moeten we dan dus ook deels vervangen.” Zijn bedrijf in het Friese Drachten is gespecialiseerd in de teelt en verwerking van hennep voor isolatiemateriaal. Roorda heeft zelf geen grond, maar zijn bedrijf boeren die hennep telen een vaste prijs. Hij denkt dat het niet alleen voor het klimaat gunstig is als boeren omschakelen, maar ook voor de boer zelf. Die spreidt zo zijn inkomen over meerdere bronnen.
Vlas en hennep lijken kansrijk. Of de lisdodde uiteindelijk ook in spouwmuren belandt is de vraag. Volgens Groot van De Natuurverdubbelaars is de opbrengst van de plant nu nog negatief: een tekort van tweehonderd euro per hectare per jaar. Toch wordt daar in andere provincies al mee geëxperimenteerd. Bouwbedrijf Dijkstra Draisma uit Dokkum liet een weiland onderlopen om de plant te verbouwen. De machine die cellulosevlokken in de spouwen van bouwsystemen blaast, doet dat net zo makkelijk met lisdoddepluizen en lisdoddestengels. Coen Verboom van Dijkstra Draisma heeft vertrouwen in de plant: “Onze modellen laten goede opbrengsten zien.”
Het landschap lijkt het meest geschikt voor de teelt van isolatiemateriaal, op kleinere schaal misschien ook voor boomteelt.
De machine die cellulosevlokken in de spouwen van bouwsystemen blaast, doet dat net zo makkelijk met lisdoddepluizen en lisdoddestengels
Een patchwork van grasland met koeien afgewisseld met bos en natte velden met lisdodde en wilgen: het roept nostalgische beelden op. Biobased materialen werden immers ook honderd jaar geleden gebruikt voor de bouw. Moeten we terug naar een oud-Hollands landschap? Volgens Philomene van der Vliet van Boom Landscape is dat niet de bedoeling. “We willen het landschap niet historiseren, maar de leesbaarheid van het landschap is wel belangrijk.” En een afwisselend landschap vinden mensen ook gewoon mooi, legt ze uit.
Romantisch beeld
De derde casestudie die Boom Landscape uitvoerde gaat dieper in op die recreatieve kwaliteit van landschappen voor de bouw. Met name platteland even ten westen van Utrecht zou daarvan kunnen profiteren, denkt Van der Vliet. Oorspronkelijk was dit een gebied met gaarden en landgoederen. Door de aanleg van infrastructuur en verouderde glastuinbouw is het landschap verrommeld, observeert Van der Vliet.
De bodem kampt er met problemen: het water stroomt weg, waardoor de kleigrond uitdroogt. Buffers zijn nodig. Boom ontwierp een landschap dat water vasthoudt, waar mensen kunnen recreëren, maar dat ook produceert voor de bouw. Hoewel Van der Vliet benadrukt dat het daar niet om draait, maakt het beeld een romantische indruk: eendenkooien om het water op te vangen afgewisseld met fruit- en notengaarden, bos, en vlas- en hennepvelden. Lange lanen met bomen moeten Utrecht met het landschap verbinden. Het draait om de recreatieve waarde. En om financiële: de begroeiing kan ook worden geoogst. Hoewel Van der Vliet al aangeeft: “Het is geen gebied voor intensieve landbouw.”
Het Nederlandse landschap lijkt het meest geschikt voor de teelt van isolatiemateriaal, op kleinere schaal misschien ook voor boomteelt. Maar kan het daar dan ook een flinke bijdrage aan leveren? De Natuurverdubbelaars rekenen voor: om één huis te isoleren heb je gemiddeld 0,2 hectare vlas of hennep nodig. Voor een miljoen woningen komt dat neer op 200.000 hectare, net iets minder dan de omvang van de provincie Flevoland. Maar dat is in één jaar. Wil je die miljoen woningen bouwen over een periode van tien jaar, dan heb je maar 20.000 hectare nodig. Dat betekent dus dat het kan, alle woningbouw van biobased materialen? Van der Vliet twijfelt zichtbaar, maar zegt: “Ik denk dat het moet.”
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit De Architect (juninummer 2022)